Ik voel mijn linkerbeen warm worden en kijk omlaag. De vlek in mijn satijnen broek wordt groter. Mijn besmeurde mantel kan dit niet verhullen. De vier mannen voor me stoten elkaar aan, wijzen en lachen. ‘Dokken, pissebed’, bijt de gebochelde van de groep me toe en hij grijnst zijn zwarte tanden bloot. Hij knikt en als antwoord strijkt de reus naast hem met zijn knokige hand over het lemmet van zijn mes. Zijn enorme voeten onbeweeglijk in de modderige plas in dit achterafsteegje van dit godverlaten oord. Waarom zijn we niet bij het behaaglijke haardvuur van de herberg Het Witte Paard gebleven zoals we afgesproken hadden? De abt heeft ons immers op het hart gedrukt onze queeste te vervullen. Helaas, het vlees is zwak. Mijn kwabbige armen zijn er het levende bewijs van. Levend. Hoe lang nog? Mijn medereiziger Anselmo maakt zich zo onzichtbaar mogelijk en schuifelt langzaam van me weg. Ze keuren hem echter geen blik waardig. Wie zou ook vermoeden dat zo’n oude bedelmonnik achttien zilveren dukaten onder zijn kledij verstopt heeft. De ogen van de roofdieren blijven gefixeerd op hun volgevreten volgende slachtoffer. ‘Grijp hem!’ Dit zijn de laatste woorden die ik ooit zal horen, daar ben ik van overtuigd. Plotseling stapt vanuit de schaduw een gestalte in een zwarte mantel met getrokken zwaard naar voren.
Maandelijks archief: november 2020
D f ct

Containerschip ‘MSC Zoe’ raakte in jan. 2019 bij de Waddeneilanden de zeebodem waardoor 342 containers overboord sloegen. De Voyage Data Recorder”, de zgn. “zwarte doos” was defect.

Levensdrangk
I
mijn tranen stromen, diep van binnen, een zee van verdriet
de man hier voor me, advocaat, een collega, lacht en ziet ze niet.
de lieve lach op zijn gezicht, hij reikt naar mijn hand, mijn hand die zich terugtrekt van zijn goddelijk lichaam, zich onttrekt aan lichamelijk contact, aan ieder contact eigenlijk, contact in de ruimste zin van het woord, het woord dat niet gesproken mag worden, dat alsmaar groter wordt, dat boven ons hangt, een hangende kwestie, een kwestie van kiezen of delen, maar delen kan ik het niet.
niets fijner dan dit, zoals hij me vraagt, een dag naar het strand, dit strandt in mijn hoofd, mijn hoofd staat er niet naar, naar word ik er van, van die normale dingen, dingen die normaal zijn voor een ander, maar niet voor mij, mijn wereld draait om iets anders, iets anders wat alleen ik weet, wel weet maar niet kan vertellen, nog niet, niet vandaag, maar morgen, morgen misschien, misschien dan, dan kan ik mijn geheim delen, delen met hem, maar vandaag moet ik weer naar hem, mijn vader, hij wacht op mij, zoals ik gebonden ben aan mijn zwijgplicht, evenzo zit hij gebonden, gesnoerd en gevangen, gevangen in zijn wereld van drank en verdriet.
verdrietig denk ik, kon ik maar blijven, blijven bij hem, en met hem naar het strand, het strand zoals vroeger, vroeger toen alles nog was zo het was, de was, wit en bont, bont en blauw, voor de slagen, de klappen, die volgden door ruzie en drank, de drank, de bron van het kwaad, van kwaad werd het erger, het ergert me nu, nu hier net als toen, toen ik klein was en niets wist van dat leven, dit leven, dit lijden, dit bitter nu, nu hier te zijn, verlangend naar zijn zoen.
een zoen op mijn wang van mijn moeder, mijn lieve moeder die uit mijn leven verdween, zomaar toen, toen ik als kind haar zo nodig had, had ik wat kunnen doen, deed ik niet genoeg, genoeg was het voor haar, zij hield het niet meer uit, hield zij dan niet van mij of van hem, van mij nog wel, van hem niet meer, meermaals had zij bij me gezeten met tranen in haar ogen, ogen die levenloos oogden, een loos leven leidend, lijdend, niet leidend, niet in staat om nog richting te geven, aan wat, aan wie, aan mij, aan hem, aan haar zelf, zelfreflectie, zelfbespiegeling, zichzelf een spiegel voorhoudend, zei ze hier houdt het op, dit moest ze doen.
iets doen, iets werkelijk doen, doen voor een ander, die ander die wegkwijnt in drank en in onmacht, hulpeloos, laveloos, dronken en vuil, vies, vervreemd van een ieder, ieder die hem lief was, met wie hij lief en leed deelde, doe ik daar goed aan, zo vraag ik mij af, ik vraag, en ik wik en ik weeg, ik worstel en twijfel, twijfel aan mij, vertwijfeld maak ik die keuze, die keuze voor jou, jij die zo kwaad bent op alles, alles wat was, is, en wordt, wordt het ooit beter, beter dan dit, dit wat er nu is, is dit het nu?
ik aanschouw, reageer, en deel mee in ellende en kwaadheid, en ik ben kwaad, ik ben boos, boos op mezelf, omdat ik zelf kies voor dit leven, dit leven van zorgen, zorgen voor jou, want jij en ik, wij zijn verbonden, verbonden in liefde, in liefde en pijn, met pijn in mijn hart, moet ik hard constateren, wie ben ik, wat doe ik, wat kies ik, kies ik voor mij, voor het kind, voor de dochter, de vrouw, voor hoop, voor geluk, voor mijn leven dat wacht, mijn leven ver weg, ver weg van dat al, of wacht ik op jou, jij in jouw wereld, jouw wereld van alcohol, van angst, van wanhoop, van weemoed, van verdriet, van boosheid, van lijden, leid me uit dit doolhof, verlos me van dit duivels dilemma, bedenk ik me cru.
II
een duivels lachje op je gelaat, gelaten laat ik het toe, toe maar, lach maar, maar lach me toe, niet uit, uit ga ik niet, niet meer althans, thans woon ik alleen, alleen zijn is erg, maar samen zijn is erger, want dan erger ik me aan jou, en jij aan mij, en aan mijn drankzucht.
een zucht van verlichting als ik die fles laat staan, maar ik heb er recht op, en ik sta rechtop om als een schuinsmarcheerder naar de keuken te waggelen, stommelend, herhalend, mezelf verbeterend, beter is het om dit te laten, maar laat me maar, ik weet niet beter, beter wordt het niet, niet meer, maar zeker niet minder, minderen kan altijd nog zeg ik tegen mezelf, mezelf gelovend, geloof jij nog in die vlucht?
geloof jij nog in mij persoonlijk, dit minzaam persoon, dit levend lijk, lijkt het je wat om samen te leven met mij, gewoon omdat het kan, omdat het moet, omdat jij mijn kind en ik je vader ben, omdat je van me houdt en ik van jou, ondanks alles of dankzij alles, alles is vergeefs maar niet vergeten, vergeten doe ik veel, onthouden niet, ik ben geen geheelonthouder zeg ik met een grap, een grap is wat het is voor mij, voor jou is het serieus: toe papa, laat het staan.
ik wil wel maar ik kan niet, ik kan niet zonder, en neem een slok en slik en ontspan, en kijk je met bloeddoorlopen ogen aan, mijn vensters van de ziel, mijn ziel ben ik allang verloren, verloren in een zee van drank, drinken om te vergeten, vergeten hoe het was , met je moeder, die mij verliet, verlaat je nooit op een ander, een ander die je niet kunt vertrouwen, trouw nooit of te nimmer, verander nooit, blijf trouw aan jezelf, met jezelf te leven is een straf, en ook een straf voor jou, dit neem ik mezelf kwalijk, dat ik je dit heb aangedaan.
aangedaan kijk je me aan en wil je me troosten in mijn verdriet, mijn tranen laat ik nog niet de vrije loop, loop niet bij me weg mijn kind, maar pak mijn hand, mijn bevende hand, van die jarenlange greep naar de fles, die mijn geest de fles heeft ingezogen, en zuigt tot dit wat ik nu ben, een schil van een man , een residu, een leeg omhulsel, gehuld in een grijs schimmig pak met een te groot vel, met kringen onder de ogen, kringen op tafel, tafel en bed, mijn bed kom ik nauwelijks nog uit, ik lig en bevuil mezelf, en voorzie mezelf in mijn dagelijkse behoefte, mijn behoefte, geen pies of poep, maar alcohol, mijn vriend, mijn fles, mijn steun, mijn toeverlaat, mijn god, mijn duivel, mijn hemel, mijn hel, mijn alles, mijn kind.
ik beloof dat ik stop, maar morgen, morgen pas, niet vandaag, vandaag drink ik er nog een, eentje op de goede afloop, een afloop gewis die komt voor mij en jou, en jij mijn kind, mijn engel, mijn redding, bent er voor mij, en ik voor jou, want wij kunnen de wereld aan, deze wereld waar ik besta en blijf, hoewel, hoe lang, wie zal het zeggen, zeg me eens, is er nog wat, toe schenk me nog een keer bij, t’is half vol en half vol is bijna op, dus op naar een volgend glas, een glas weerspiegelt mijn gelaat, gelaten zucht ik, een zucht van verlangen, verlangend naar liefde van mijn kind, verlangen naar de drank die wint.
en toch mijn kind, mijn alles, die ondanks alles bij me blijft, en me niet verlaat, nietig als ik ben in dit bestaan, hoe bestaat het dat je hier bent, je bent bij mij, hier, op dit moment, dit moment gaat weer voorbij, voorbij met alle zorgen, zorg je voor mij, en ik voor jou, want ik heb hier een drankje dat je lust, ik lust hem wel, wellustig grijp ik naar de fles, en ook naar jou, ik val uit, je ontwijkt me met speels gemak, ongemakkelijk val ik naast het bed, en schreeuw in razernij, ik raas en tier en schreeuw en kwijl en vloek en sla en kots en glij over de vloer in mijn eigen vuil.
uitgevloerd kijk ik je aan, terwijl je me optrekt naar het bed, verdoofd laat ik me helpen, in slow motion veeg je mijn mond af om me te fatsoeneren, jij die het fatsoen hebt om mij te verzorgen, met grote zorgen, en ik kijk je aan en smeek je, geef me er nog een, de laatste voor vandaag, want morgen, morgen echt, dat weet je toch dat ik stop, zowaar ik hier lig, zo waarlijk helpe mij god almachtig, onmachtig als ik ben, slik ik, snik ik, en ik huil.
mijn tranen stromen, onophoudelijk, een zee van verdriet
de fles op tafel, advocaat van de duivel, lacht en geniet.